Avondzinnen in F#
zij schetst voortdurend
vaak haast onopgemerkt
liefde
streelt met haar vingers
stoffig krijt van het bestaan
tot het zacht wordt
de spuitbus nog
want
ware liefde moet gefixeerd
zij is
omdat ik haar niet heb en weet
dat zij weet dat ik het weet
dit
ik pas nooit op mijn tellen
wat moet geteld
waar beginnen wanneer stoppen
maar ontelbaar is zij
dat kneuterige pi verbleekt bij haar
zo spreken haar gebaren
ook als ze niet beweegt
kom
tracht me maar eens in te tomen
mijn stoutste dromen
bepaald lachwekkend
met open ogen
wil ik alleen nog
kwistig zijn
Voor Aynhoa
rustig maar kind
ik hoor je huilen
en schrijf snel wat regels om je te bedaren
wees maar niet bang
je moet helemaal niet worden
wat wij zelf ook niet waren
alles is nog groot en vreemd
waar zijn mama en papa naartoe
rustig maar
het vergt hier nu eenmaal heel veel tijd
te leren wat en hoe
geloof me
er is zoveel, al kan je het vaak niet zien
en het mooiste zien
doe je niet met je ogen
al kunnen er best tranen zijn
rustig maar
want weet je wat
ik ga je leren kijken naar de maan
en de mensen die dat onzin vinden
vertrouw ze nooit, blijf er ver vandaan
waar loop je heen
met je gedachten
je sombere droom bij nacht en
ontij
wat te verwachten
van wat steeds hetzelfde blijft
jij
het staat je vrij je pas nog te versnellen
al loopt het voor geen meter
voorbijganger van jezelf
dansend door het leven
werd veeleer hinkend op één been
de vloed
van al wat kwam
de leegte
nadat het even snel verdween
kijk om je heen
iets gaat zijn gang
maar is er iets aan jou gelegen
voorbijganger van jezelf
sta stil
en ga vooruit
When you carve my stone
when you carve my stone
be sure night falls with grace and you're alone
the hammering on the chisel
scars in my soul caused rhythm too
let there be no woe
many times I dreamed of great things to happen
life brought me many little ones
I failed so often
but as the years passed by
I learned to fail better
once I was born
once I died
does that matter
take pride in your nothingness
and when you're done
join your friends
sing a song together
a song that never ends
sing it loud
for that's what life is all about
ik ben de winter beu
en de winter mij
ijsberen in mijn hoofd
waar de lente staat te beginnen
dat heeft geen zin en
je lijkt wel een mokkend kind
dat zijn zin niet krijgt
toegegeven
ik had haast kloven in mijn handen
soms rillende ingewanden
mijn blik had meermaals last
van aanvriezende mist
het noorden was ik kwijt
dat was van jou
ik weet het wel
alsook een barre kou
ik liet je maar begaan
sliep als het moest met sokken aan
en schudde het hoofd
bij die processie van donkere dagen
(geen monkellachje kon eraf)
maar nu
nu is het tij gekeerd
ik voel mijn botten botten
geen laagje ijs houdt me nog tegen
al kom je af met oude-wijven-regen
ga
je tijd is toch voorbij
ik ben de winter beu
en de winter mij
Ne schone mens zedde gij
ne schone mens zedde gij
die zwaait naar ne merel
en de bloemekes streelt
en 't buikske bolt van 't lachen
als g' u ne second verveelt
ne schone mens zedde gij
die goeiendag zegt tegen vreemden
ook al gapen z' u dan efkes aan
en gij fluistert stil: dag, zuster
's nachts met uwe kop omhoog naar de volle maan
ne schone mens zedde gij
gij spreekt zelfs tegen nen boom
zingt liekes voor al uw planten
en die zoveel kuskes geeft
ook aan d' ambetanten
ne schone mens zedde gij
gij krijgt ne krop in uw keel van d' avondlucht of van de zee
gij, gij doe just wa da ge wult
en door zo te zen
is 't ook da ge 't leven van d' ander vult
ach Eksel
dorp dat haast onhoorbaar prevelt
traag
een F-16 boven veld en bos
bij schemer al begint je ingaansleven
bij avond ben je stil
want
de avond is van dichters en gedachtenhoeders
och Eksel
haard van anarchisten
fietsers op het voetpad
geen inwoner rijdt er 30 in de Hoofdstraat
- dat is voor die van Hechtel -
de bakker geeft er stempels voor een gratis brood
de apotheker gratis wijze raad
en de bloemenvrouw
speelt elke dag piano zonder geluid
ach Eksel
je beweegt geen centimeter
men raakt je niet kwijt
in tijden vol met kuren
je bent zo weet-niet-wat
en jij
mag blijven duren
zal ik je eens verklappen
wat de waarheid is?
de zee die aanspoelt
tegen een rotsblok in het zand
we denken er nooit aan
want we kunnen schijnbaar zonder
velen hebben de zee al gezien
slechts weinigen
zochten
keken
en begrepen
de zee die aanspoelt
tegen een rotsblok in het zand
hoe anders zou alles zijn
als velen
zochten
keken
en begrepen
En en
moeder is niet meer
voor mij is zij er wel
slechts opgehouden met overbodige dingen
voor hen
die het altijd maar bij de werkelijkheid houden
staat het vast
dat zij welzeker niet meer is
de staalfabriek vlakbij is er nog steeds
zij ratelt bij voorkeur 's nachts
om
zij die treuren
om een moeder die er niet meer is
het treuren te beletten
en dat zij van geen ophouden weet
dat mag ook niet
productie en werkgelegenheid
hebben hier het eeuwige leven
voor hen
die het hardnekkig bij de werkelijkheid houden
is er een doodsprentje
tien dagen op de kast daarna een schoenendoos in
hun eeuwige bewijs
dat zij er niet meer is
voor mij is dat alles echter van geen tel
die werkelijkheid
wat ben ik er toch mee
voor mij is zij er wel
ik weet er alles van
nu wil ik
in een donkere kroeg
een glas drinken
praten met het behang
zelfs met mijzelf
in de tweede persoon enkelvoud
ook eindelijk eens
die Cubaanse sigaar roken die ik zolang heb
dat mag van de waard, hij stak de oceaan al over
wat later sta ik recht en kijk hem ernstig aan
om
hees
en
wees
te declameren als de Portugees
in de tweede persoon enkelvoud
"Geef me nog een wijn ... want het leven is niets ..."
terwijl de zware sigarenrook het estaminet vult
de straatlamp een hoekje van de nacht
begrijpen het behang en ik elkaar
elkaar en ik en het behang
dat kan
ik weet er alles van
lijzig lurkt een lome leegte
aan mijn luie lijf en mijn geweten
schraapt langzaam redenen af
tot reepjes
restjes
verre tekens
van wat eerst nog leek
het nut te zijn
van staan en gaan
maar doelloos voortbewegen
vrijpostig is de wind vandaag
schopt bladeren de lucht in
en doet siergras nederig buigen
een dwaasheid zou het zijn
dit schouwspel te verbreken
ik staar
totdat mijn dolle hoofd
al dagenlang zo teut van wat des mensen is
verkrimpt tot ogen
die door cadans
van zwiepen en dan opgezweept
slaapwiegend kunnen sluiten
Brise d'Ostende
de zeewind wiegewaait
penseelt onzichtbaar zout op lippen
ik volg de rookpluim van een stipjesboot
mijmer mee tot aan de einder
kijk daar
gaanderijen kinderen op weg
naar vorst op paard
vandaag ben ik de koning
tuur het strand af
naar een lieflijke hoogheid voor ons zandkasteel
propjeswolken borstelen het staketsel
golven in de maat
grotesk orkest
meeuwige krijsen, zandgejoel
kijk daar
de bonte stoetendijk zwelt aan!
de vloed rukt op!
hij laat
galant
een strookje strand voor uren
tot
stad en ik
in bad van blauw
samen ademen
ik maak me nooit zorgen om wat gaat komen
wat weet ik daarvan
ik denk wel eens aan wat geweest is
en wat is dat heb ik niet
leven in het heden
is morgen al voorbij
geen denken aan
dat ik krachten verspil
aan het moment
momenten stapelen zich op
ik heb al zoveel opgestapeld
dat mijn archief een onvoorstelbaar zootje is
niet om aan te beginnen
als ik eens bewaar wat vijf jaar geleden gebeurde tot nu?
Administratief ben ik dan wettelijk in orde
helaas
de janboel in mijn hoofd
hield nooit een datum bij
wegens een aangeboren haat voor cijfers
nee ik gooi alles op één hoop
en maak me sterk
dat verleden en heden en toekomst
gewoon in mijn eigen hoofd zitten
wie heeft er zaken mee?
wie in de poorten naar mijn ziel kijkt
ziet slechts de pigmentatie van de iris
en verder niets
Kermiseendjes
zoals het hoort
dobberen kermiseendjes
keurig dezelfde richting uit
ik was
met witte sokjes, korte broek
nog brave, kleine guit
maar ik begreep wel snel
dat ik beter vissen kon
met hengel tegen stroming in
dat scheen helaas het vlotte dobberen te verhinderen
tot grote ergernis
van de eendenman en andere kinderen
ik voelde diepe schaamte door hun boze blikken
begreep geen jota
van eendenvangstquota
of juiste hengeltechnieken
ik was er zeker van
dat alle eendjes
uiteindelijk
terug in het water zouden belanden
stil mokkend
aan de hand van grote broer
tjokte ik huiswaarts
met één kartonnen zweefvliegtuigje
Van de dag en de nacht (een kleine vertelling)
de avond valt
nog even en de nacht staat op
en verduistert behoedzaam de pijnlijke lichtheid van de dag
de schepper begreep immers al snel
dat lumen perpetuum
zijn schepselen tot waanzin zou brengen
en daarbij
de erfzonde leek hem ook ruim voldoende wat dat betreft
als bondgenoot
gaf hij de nacht de slaap
waartegen men wel vechten kan
maar vroeg of laat
de strijd verliest
de dag
jaloers als hij was
deed zijn beklag bij de schepper
(die, vermoeid van het onvoorziene werk
best ook wel wat slaap kon gebruiken)
"Ik geef mijn schepselen een wil
zelf te kiezen voor jou of de nacht"
daar had de dag niet echt van terug
sindsdien
maken de mensen licht
om de dag te helpen
vaak
deelt ook de slaap
overdag rake klappen uit
en tracht de nacht
de mens met vredige gedachten te lokken
en zo
misleiden dag en nacht zelfs
de hoogmoed van de wetenschap
die denkt
hen te 'verklaren'
met rondjes van de aarde
en zo
bevechten zij elkaar
tot het eind der tijden
gedichten leiden nergens toe
fluisterde hij in mijn oor
ik ken hem goed en hoe!
hij ambeteert me al zolang
maar het leven leidt ook nergens toe
dacht ik toen ik weer bekomen was
alsof het doelloze van het ene het doelloze van het andere rechtvaardigt
zijn zij elkaars gelijken dan?
bijlange niet
het leven lijkt - om het maar eens van de pot te rukken -
op een kaartspel
kaarten, medespelers, spelregels
winst of verlies
toen ik kleuter was
kende ik niets van kaarten of kaartspelen of harten en ruiten
met wasknijpers bevestigden wij de kaarten aan de spaken van onze kinderfietsjes
en als we fietsten op het koertje buiten (op straat mocht niet)
leek het alsof we op een bromfiets reden
een heerlijk vals gekletter
zo is het dichten
fietsen op een fiets met kaarten tussen de spaken
als rijden op een bromfiets
een heerlijk vals gekletter
dat leidt tot niets
Ondeelbare stilte
daar
samen onder een boom
verstrikt
in armen en ogen
de avondzon
stille getuige
van de diepe gloed
die hij ontwaarde in haar hart
snel kloppend
als van een schichtig hert
als misschien voor hem
de wind
murmelde hun namen
steeds maar opnieuw
zij sprak niet
hij vond de woorden niet
niet langer
woorden
eindelijk
spijt
dat ken ik
dat heb ik
o ja
schuren vol
schuren op landerijen vol en in de stad een wolkenkrabber of twee
zoveel dat ik al jaren
een opziener in dienst heb
om te waken over mijn spijt
enige controle daarover blijft noodzakelijk
ik noem hem steevast mijn alter-ego
al is hij niet blij met die naam
voor mij is het perfect
het is mijn spijt, dat wel, en ook weer niet
iemand die ik ken en die me gehoorzaamt (hij staat onder contract)
beheert de zaak
vaak heb ik gedacht
mijn voorraad spijt eens aan te pakken
ik las dat er energie in schuilt
en we weten allemaal hoe kostbaar energie is
de moderne man in mij zag zowaar een opportunity
stel je voor
dat al die spijt ook wat zou kunnen opleveren!
zonder een duidelijk plan
begon ik aan mijn project
hoe dan ook moest alle spijt eerst zuiver
ontdaan van wazige herinneringen en valse beloften
dus
schuur na schuur
reinigde ik alle spijt met de beste detergent en mijn beste ijver
dat kostte me vijfentwintig jaren
maar het resultaat mocht er zijn
schuren op landerijen vol en in de stad een wolkenkrabber of twee
opgeblonken spijt
het zag er netjes uit
maar het bleef spijt
en mijn alter-ego lag in een deuk
na jaren opzoekingswerk (ik kan koppig doorzetten)
wist ik wat te doen
spijt na spijt na schuur na schuur na wolkenkrabber na wolkenkrabber
verving ik de verpakking
gouden papier waarop ik 'herinneringen' schreef
nu acht ik me rijk
want wie kan zeggen
dat hij zo veel herinneringen heeft?
Moeder
ze zit
haar enige gouden broche, een van de veel oud-nieuwe jassen
zo rustig met haar thee, één builtje voor twee tassen
ik ben nog moe
en laat me snel en graag verdwalen
in haar labyrint van mensen en verhalen
ze knikt
en ademt zacht met handen in elkaar gevouwen
laat hier aan mij het spoor van wijsheid en vertrouwen
ik kijk
en zie in elke rimpel wel en wee van kind en kind
haar jaren schilderen overgave aan al wie zij bemint
ze staat al op
en kijkt op klok van uren zijn geweest
ze komt wel terug op kaarten-taarten-omslag-feest
ik ben galant
reik haar de jas maar zeg wat ik bedoel toch weer verkeerd
het zal nog klokkenuren duren voor ik haar lessen heb geleerd
ze zit
nu thuis met priemenwollenspel op streepjesschort
en dromen vader vroeger ook in nachten zes uur kort
ik schrijf
nu thuis heel stil en zoekend naar
mijn woorden juist van moeder-mijn en zoon-van-haar
Vandaag was ik niets
vandaag was ik niets
amper in te denken dat ik het was
groot in leegte
een van mijn schaduwen
leegde de vaatwasser
een andere
stofzuigde
de trap, de hal, de woonkamer
de keuken en het gangetje
zelfs nauwgezet
het kleine borstelhulpstuk over kasten en stoffige randen
fijn voor een schaduw om uren bezig te zijn
even leek het erop
dat ik het was
die thee zette
maar de vlotheid van mechanische handelingen
verried natuurlijk snel
een andere schaduw
was ik het dan
die tijdens het gezamenlijke avondmaal
een grap vertelde
die alle huisgenoten al lang kenden
onnozelaar
het was mijn meest geoefende schaduw
die oplicht in het bijzijn van anderen
zelfs tijdens mijn dutje
was ik niets
overgeleverd aan wat ik niet wilde
even was er hoop
met het opstarten van mijn computer
en het aanklikken van het wereldwijde web
iets
moest toch wel iéts betekenen daarbuiten
haha
zever
hoe kon het ook
wat brengt een muisklik
als je niets bent
nee nee het staat vast
vandaag was ik niets
amper in te denken dat ik het was
Sofieke
Sofieke slaapt in slaapzak warm
in dromenland
en droomt
dat schattig mieke
van pletsen pollekes plets plezant
als Sofieke groter is
in grote-mensen-wereld flinke meid
zal ik al oude zeurpiet zijn
en vechten met de restentijd
maar nu nog niet
nee keer maar weer
naar droom
van mama-trek-aan-mouw
en papa-sterk-voor-jou
en clowntje ratel knuffelbeer
Oogst
als oude rotten in het vak
doorrookten wij die nacht
de grillen van de liefde
en zuchtten stil
en kermden zacht
om wat ons daaraan griefde
zoekend naar haar diepte
vonden wij stormen
op de bodem van haar oceaan
turend naar haar hemel
werden wij vurig opgezweept
en kregen hoogtevrees
blootsvoets doorwrochtten wij
haar klamme, duistere spelonken
en raakten al gauw verzonken
in wat niet te zeggen was
dit monster
kop noch staart
kreeg ons niet bedaard
maar meer verteerd
je haren los
zo lig je net
de koningin
mijn medespeelster in dit bed
en ik de schuchtere pion
die traag zo traag beseft
wat jij zopas begon
je houdt van koel en onbedekt
wil liefst rechtdoor
niets onverlet
ja ja ik weet
ik ben aan zet
de nachtlamp moet weer aan
maar ik zie ik laat jou begaan
en stel me scherp
op dat wat onmiskenbaar komen gaat
toch schuiven naar c3
want hoe
en waar
en wie
zal ik straks zijn
in dit eindspel van beminnen
welhaast op drift
naar einder eind der zinnen
mijn onrust woedt niet als een orkaan
maar meandert bedrieglijk traag
lijk de Maas die groene velden splijt
op weg naar zee
zij talmt geraffineerd
tot tergend traag haar gif geïnjecteerd
ik brokkel stilaan af
als schimmelkaas
ik kan staren naar de parasiet
en jammeren om mijn kwijnen
verlamd
wat ooit bewoog
kan zij ooit ook de zee bereiken
en dan voor overmoed gestraft
door vloed strand opgeworpen
wegteren
als hoopje slijm
wijsvinger van gestranden lonkend
Walter groet 's avonds één ding
de goudvis draait zo klokgewijs
rondjes
in zijn bokaal
en dan verroert hij weer geen vin
dat lijkt hem heel normaal
met sierlijk onderwaterballet
verspilt hij graag mijn tijd
dat deert hem echter niet
zonder verleden
zonder toekomst
laat staan een heden
kent onze goudvis toch geen tijd
en zo dus
heeft hij àlle tijd
ik geef toe - met tegenzin -
dat ik hem daar al
stiekem
om heb benijd
in mijn dromen
ontfutsel ik de goden
elk geheim
ik vrij er met de mooiste vrouwen die ik ken
en alle andere
hangen smachtend aan mijn lippen
als ik de fysica ontkracht
bewijs dat E=mc tot de derde macht
geen Einstein kan aan mij tippen
'k ga vaak op reis naar Afrika
waar dan Chinezen wonen
die me
knipmessend en met veel honneurs
de schatten van de Inca's tonen
ja, in mijn dromen
ontfutsel ik alle goden
elk geheim
ik hoef weken niet te spreken
speel als ik wil op Steinway urenlang
Mozart, Beethoven en zelfs Rachmaninov
maar wakend overdag
ben ik die ben
en doe alsof
wat is leven
hunkeren naar
een sedatief voor leven
dit onmerkbaar beven
voor wat werkelijk is
en zich slechts
diep in de nacht laat overwinnen
als er al lang geen sprake meer is
van zinnen
of besef
van enig lef
de ogen maar te sluiten
Soeur Gudule (adagio con espressione)
hoe ze rook naar zwarte koffie en naar ochtendzeep
"dag jongen" zei en in mijn bovenarm kneep
en "laat eens horen"
en ik dan toonladders op en af
nog sneller dan tevoren
hoe ze mijn vingers greep en die kordaat in bebemolmineur zette
en ik beter op dié noot moest letten
en "kijk hier uit!"
herstellingsteken voor de maat
met piepklein potlood aangeduid
hoe op een ochtend haar zwarte kap niet eens tot aan mijn schouder kwam
en wij met fikse tred door gangen en dan
achteraan in een zaal vol verbaasde uniformenmeisjes
quatre mains speelden
tegen een kakofonie van internensijsjes
hoe blij ze was met Sint of Kerst of nee, 't was nieuwjaar
met het kleine cadeau van moeder voor haar
en daarna uit platte borst en dankbaar plezier
de melodieën meezong
soms wel een kwartier
hoe ik na Turkse mars uit 't grote boek met sonaten
veranderen moest van school en haar pianoles verlaten
maar vele jaren later vaak zalige avonden met Mozart vul
en dan nog wel eens terugdenk
aan die lieve zuster Gudule
hij was een dief
stal dromen en verlangens
en maakte er brandhout van
in haar smeult as nog na
hij was een bedrieger
beloofde een zin van leven
maar gaf alleen zichzelf
en zij in leegte zoekend
hij was een leugenaar
sprak van de Grote Liefde
slechts af en toe een klein gebaar
dan weer verder in de vrede van de waan
hij was verdomd een echte charlatan
die speelde met haar houden van
De ultieme sterrengaper
de dansende vlam van de buitenkaars
houdt de kat van de buurman in bedwang
ik wou dat ik een telescoop had
dan kon ik dichter naar de sterren kijken
zwijgzame bondgenoten
in een duister universum
ik speur al lang niet meer
naar hersenconstellaties
als Grote Beer of Kleine Beer
en Aries of Orion
het is mij om het even
alsof
in één vierkante centimeter
de grootsheid van een kunstwerk
te omvatten valt
ik ben geen sterrenmeter!
ik ben een sterrenstaarder
die stilaan leert
te kennen uit het hart
niet uit het hoofd
dus
laat me maar
zo uitermate klein
zo uitermate nietig
ultieme sterrengaper zijn
het juiste woord op de juiste plaats
kent geen gelijke
zozeer kan het de ziel verblijden
van al wie werkelijk lezen kan
ik ben een man
en ken de heerlijkheid van vrouwen
edoch
men zal
na lange tijd beschouwen
erkennen
dat woord altijd de meerdere is
in het beroeren van de geesten
wij leven door de taal
maar slapen er helaas niet mee
sterk is nu de drang
de avondlucht te zijn
de aarde toe te dekken
voor de koude nacht
sterk is nu de drang
de volle maan te zijn
dat stuntelend paartje in de struiken
waar ik voor schijn
sterk is nu de drang
bij jou te zijn
niet langer meer te willen
oog in oog en hand in hand
verlangens stillen
te denken dat we weten
behoedt ons niet voor onheil
te weten wat we voelen
zet ons op een wankel spoor
dansend op het slappe koord van nu en dan
te voelen dat we zijn
is ons enig leiden
en ons enig lijden
Mijmeringen vers 12, regel 1-24
voorwaar, voorwaar
ik bied mijn rechterwang aan iedereen
die me eerst op de linker
een klap van de waarheid verkoopt
ik hoop alleen dat mijn oren er dan nog jaren van
tuiten
voorwaar, voorwaar
ik wil oprecht trachten te leven
van al het goede
dat de medemens mij geeft
ik hoop alleen dat hij er niets voor in de plaats
hoeft
voorwaar, voorwaar
ik geloof heel zeker
in de zaligheid
van de armen van geest
ik hoop alleen dat die mij wel gerust laten
voorwaar, voorwaar
ik bèn heus niet bezorgd om wat ik niet heb
ik heb al werk genoeg
met wat het mijne is
ik hoop alleen dat daar dan ook helemaal niets bij
komt
ze was zwart
als de nacht
dat trok me in haar aan
met elke schaterlach
kreeg je twee grote rijen hagelwitte tanden cadeau
hoewel er wel op één
een piepkleine oranje spikkel zat
als van hardnekkige spaghettisaus
dat vond ik heel merkwaardig
ik heb ze nooit zonder die spikkel gezien
dus
zo moest het wel
ze kon zo stuntelig op me wachten
bij de witte bank
met de fiets tussen haar lange benen
daar kreeg ik het zo warm van
als ik dat zag
haar zoete mond
was de eerste die ik proefde
en waar ik vaak in zou verdwalen
ze had iets groots
en iets heel teders
ik werd al stil
als ik haar adem rook
en zij
zo dichtbij
met donkere ogen
in me keek
ik heb geen zussen
dus moest ik maar
HET boekje lezen
al bleek daar niet veel van te kloppen
zij had
van die grote ronde hoven
was dat wel helemaal normaal?
haar driehoek
leek ook eerder
een s-vormig streepje
ook ik
met amper okselhaar
had over mijzelf
geen regel gelezen
toch was het nooit
alsof het maar
behelpen was
nee
ik herinner me
en draag dat met me mee
dat zij
de eerste was
Een lege fles is het enige ware geschenk
alle woorden
uitverkocht
zin
tijd
iemand
ik stuur je dit niets
het onnoembare
tussen jou en mij
what can I say
all emptiness my way
and not a single sign of change
how strange
for no one ever asks
we keep on wearing that old mask
of doing and pretending not
as time goes by might be so right
start wondering why
and how and when this all will end
a glimpse of possibility for once
my friend
Blues, grootmoe! Blues!
waar is
de groene scooter met het zadel in luipaardvachtmotief
de zoete geur van benzine
waar is
de veel te grote ijzeren badkuip op pootjes
zonder kraan
op betonnen vloer in het kille washok
waar zijn
de lichtblauwe tegels
de koperen waterpompen in de keuken
gerookte paling op papier
waar is
het onduidelijke behang
de blauwwitte radio op het rek
de platenhoes van Jim Reeves
de mazoutkachel met de blauwe vlammen
die steeds maar poefte
waar zijn
nonkels en tantes
elk naar hun eigen Canada
de fiere koppen
de lange jassen
in eenvoud alle stijl
waar zijn
hun kinderen nu
verdwenen en verzwegen
in Canada uit brieven
mijn adem
had daar kunnen ademen
bij grootvader Gielen
en
Paolo Conte
had er prachtig geklonken
toch?
ik boog me naar haar
of
boog zij zich naar mij
voorzichtige handen streelden wangen
je bent zo nerveus
herhaalde ze
ik zat rillend op de bank aan de oever
ze legde haar hoofd op mijn borst
ademde zacht fluitend uit
in uit in uit
haar haren in mijn gezicht
misschien
deed het ritmisch klotsende water
haar plassen in de struiken
ach nee
we hadden genoeg op
toen ze terugkeerde
lag ik al neer
blies grijze sigarettenrook in de koele ochtendlucht
en merels kondigden de nieuwe dag aan
wij beseften zwijgend
dat alles weer als vanouds zou zijn
uiteindelijk
kreeg ze me rustig
we vertrokken
twee verwarmde harten
naar onze eigen koude werelden
ijdele hoop
na verloren liefde
het gat in mijn hart te dichten
wat
een koehandel
van
gevoelens
in
naam van Hare Grootheid
wat
een bigotterie
van
geveinsde eeuwigheid
pijnlijk helder
ken ik nog
alle exen met een stuk van mij
geperforeerde harten
wegen
lichter
zou
men vermoeden
maar
ik was altijd een kluns
in
wetten van gewicht en massa
rimpels op het voorhoofd
verraden stukken uit het hart
zo lopen wij rond
en delen geheimen
totdat het einde nadert
doodsmaskers
doorgroefd
doorploegd
van te weinig over
om door te gaan
als ik kon
ik gaf je een grote bijl
om tijd stuk te slaan
tijd die pijn bracht
maar
tijd
is ook in nu en morgen
als ik kon
ik gaf je
een gom
om langzaam
eeltplekken in je geheugen te doen vervagen
maar
ook veel moois
zou mee verdwijnen
als ik kon
ik gaf je macht
om de wonden uit je ziel te snijden
maar
wie zou je nog zijn
met je gehavende ziel
ik geef je beter
mijn hand
om in te knijpen
in tijd die is en komt
ik geef je beter
mijn hart
om samen
traag maar zeker
eeltplekken te weken
ik geef je beter
wie ik ben
om samen
wonden te zalven
die dan littekens worden
getuigen
waarmee je verder leven kan
Kinderwaarheid
onlangs
hoorde ik een kind
heel overtuigend roepen
dit is SAAI!
ik vond dat
vertederend
geheel op eigen kracht varend
heeft het nog een leven voor zich
om
het frivole
in de monotonie
van het bestaan
te ontdekken
Herfst in de straat
kaal de bomen
zompig gras
en honderd ogen
open toe in regenplas
tegen donkere wolken
keert een eenzame vogel
terug
van nergens
daarbuiten
hierbinnen
ondergaan
ik ouwe zak
het regent dan ook al
twee dagen
oude wijven
Dag van de arbeid!
kneuterige levenskruideniers zijn we
allemaal
en een voor een
die onze ikken in promotie zetten
en naderhand
mokkend vaststellen
dat weinigen
zich ook maar iets gelegen laten
aan promoties
bij kruideniers
Voor Laura
het onbegrijpelijke
laten
de mens
alleenheerser van het ondenkbare
lotgenoot
het dwaze hersenschimmenspel
verlaten
onverklaarbare momenten
jouw momenten
onder de knie
vaak
onder de gordel
verrekijkerkijken
ook troebel beeld
geeft zicht
op te ontdekken einder
lieve Laura
wanneer ik maar wil
trommel ik oude vrienden op
met de vingers van één hand op de keukentafel
we delen pakken frieten, flesjes bier
wat roltabak en straffe verhalen
verbeteren de wereld en passant
wij laten ons niet meevoeren
door een of andere praatjesmaker met een idee
wij zijn er al uit en hebben over alles nagedacht
wat heet?
ook nog gestudeerd
wij lachen luid
zoals dat zelfverzekerden betaamt
in hun oordeel over alles en iedereen
kinderen bleken ook toekomstige professoren
of onmiskenbaar wielertalent
al blinkend op het familieblazoen
wij waren ook nog eens een supergenenpoel
godbetert
ik slurp het heden op
uit een kop dampende zwarte koffie
ruik nog frieten aan de lege tafel
de ene mag geen drank meer van de dokter
iemands vriendin blijft aan de drank
de jeugdige Bourgondiër inmiddels diabeet en op dieet
een ander al aan zijn vierde vrouw
de oudste aan de tafel die het nog steeds niet weet
onze verhalen
vermalen door de raderen van de tijd
over kinderen wordt nu gezwegen
maar 'alles gaat goed'
het leven was niet mals voor ons
maar wie kan dat wat schelen
ik neig te zuchten maar houd me in
grijns
naar mijn dagelijkse sporen in de spiegel
ik ben alleen
zet me aan de keukentafel
en trommel luid
met de vingers van twee handen